Dialogen weergeven: van leestekens tot dialoogmarkeringen

dialogen-leestekens
‘Hoi,’ zei de auteur, ‘daar ben ik dan.’
Hoewel je als auteur eigenlijk alleen maar een ander recent verschenen boek hoeft open te slaan om de gangbare normen rondom dialogen te bestuderen, zie ik dat hier in manuscripten toch regelmatig dingen beter kunnen.

Daarom in deze blog een aantal tips, van de rol die de pagina-opmaak kan spelen bij het verminderen van dialoogmarkeringen tot het gebruik van leestekens.

Wie zegt wat?

Je kunt er bij het schrijven van een boek bijna niet omheen: dialogen. Ze maken je tekst niet alleen dynamischer, ze kunnen ook de onderlinge relaties tussen je personages op scherp zetten.
Negeert personage A bijvoorbeeld altijd de vragen van personage B, of geeft hij ontwijkende antwoorden? Misschien merk je wel iets op over de onderlinge verstandhouding en/of hiërarchie tussen de twee.
De grote vraag is echter vaak hoe je op een subtiele manier aan de lezer kunt laten weten wie er aan het woord is. Natuurlijk wil je te allen tijde voorkomen dat er verwarring ontstaat, maar je wilt ook weer niet achteraan elke regel ‘zei X/Y/Z’ toevoegen.

Gelukkig zijn er een aantal mogelijkheden om een overvloed aan deze zogenaamde dialoogmarkeringen te vermijden. Maar hoe geef je een dialoog eigenlijk weer?

5 tips voor het schrijven van dialogen:

  1. Vermijd een overvloed aan dialoogmarkeringen.

‘Hoi, hoe gaat het?’ vroeg Jantje.
    ‘Met mij gaat het prima,’ antwoordde Pietje. ‘Hoe gaat het met jou?’
    ‘Met mij is ook alles goed,’ zei Jantje.
    ‘Dat is fijn om te horen,’ reageerde Pietje.

Oké, dit is een beetje een overdreven voorbeeld, maar iedereen ziet wel dat deze dialoog buitensporig veel dialoogmarkeringen bevat (en totaal geen inhoud heeft 😉). Wie er aan het woord is, hoeft hier en in de meeste andere dialogen niet op elke regel te worden aangegeven.

Ook de lay-out draagt hier een steentje aan bij. Daarover meer bij tip 3.

Lastiger wordt het als er meer dan twee personages aan het woord zijn. In dat geval zul je er waarschijnlijk niet omheen kunnen om iets vaker expliciet duidelijk te maken wie wat zegt.

  1. Vermijd dialoogmarkeringen die onnodig de aandacht trekken.

‘Ik wil je nooit meer zien!’ schreeuwde Jantje de longen uit zijn lijf.
    ‘Stel je niet zo aan,’ beet Pietje terug. ‘Je bent toch geen kind meer.’
    ‘Denk maar niet dat ik je ooit nog vergeef!’ gromde Jantje.
    ‘Waarom doen jullie toch zo gemeen tegen elkaar?’ jammerde Marietje.

Naast het feit dat het gebruik van uitroeptekens beter tot een minimum kan worden beperkt, worden hier ook een aantal verschillende dialoogmarkeringen gebruikt: schreeuwen, toebijten, grommen, jammeren.

Dergelijke toevoegingen trekken totaal onnodig de aandacht. Wat de aandacht zou moeten krijgen, is de inhoud van hetgeen gezegd wordt. Wanneer de uitspraken van personages duidelijk zijn, is het overbodig om dit ook nog eens te benadrukken via de dialoogmarkering.

Hoe leuk het ook lijkt om voor een beetje afwisseling te zorgen met allerlei alternatieve werkwoorden, blijf indien mogelijk toch maar vooral bij de klassieke vormen ‘zegt/zei’ en ‘vraagt/vroeg’. Met misschien af en toe een simpele ‘fluisterde’ of ‘verzuchtte’ als je het echt niet kunt laten. 😉

  1. Gebruik de lay-out van dialogen in je eigen voordeel.

Een makkelijke manier om het aantal dialoogmarkeringen te verminderen, ontstaat vanzelf wanneer je een dialoog op de juiste manier weergeeft. Te weten door enters en inspringen.

Elke keer als de persoon die aan het woord is wisselt, begin je op een nieuwe regel en springt de tekst iets in. Bijvoorbeeld:

‘Nee hè,’ zei Noah. ‘Hoe kan dat nou weer?’
    ‘Hoe kan wat?’ vroeg Tim.
    ‘Mijn fietsband is alweer lek. Dat is al de derde keer deze maand.’
    ‘Het spijt me, man. Dat wordt lopen.’
    ‘Hm. Ik vrees het ook.’

Hoewel je hier alleen aan het begin expliciet leest tussen welke twee personages het gesprek plaatsvindt, is het ook in de daaropvolgende regels duidelijk wie er aan het woord is. Dankzij de nieuwe regel met inspringing.

Let op: laat om verwarring te voorkomen het inspringen vooral niet achterwege (tenzij een uitgever natuurlijk vraagt om een opmaakloos manuscript). Als de vorige zin toevallig exact aan het eind van de regel ophoudt, zie je zonder inspringing namelijk niet of de nieuwe zin nog bij personage A hoorde of toch bij personage B, omdat het niet duidelijk is of er sprake is van een enter.

Bijvoorbeeld:
In dit geval zijn beide zinnen uitgesproken door Tim, omdat ze achter elkaar op dezelfde regel staan: ‘Hoe kan wat?’ vroeg Tim. ‘Mijn fietsband is alweer lek.’ Als de tweede zin op een nieuwe regel staat, is deze uitgesproken door Noah. Alleen als “vroeg Tim” toevallig aan het eind van de regel staat en “Mijn fietsband…” staat vooraan de volgende regel, zonder inspringing, dan heb je als lezer geen idee of de zin uit de mond van Tim komt of uit die van Noah.

  1. Gebruik handelingen en gevoelens als alternatief voor dialoogmarkeringen.

Een duidelijke lay-out kan dus bijdragen aan het verminderen van dialoogmarkeringen. Maar dat is het niet het enige. Vooral het beschrijven van handelingen en gevoelens is een alternatieve methode die ik graag inzet.

Een voorbeeld:

‘Nee hè.’ Noah boog zich over zijn fiets. ‘Hoe kan dat nou weer?’
    ‘Hoe kan wat?’ Tim trok de voordeur achter hen dicht en liep naar zijn vriend toe. Een gure wind streek langs zijn nek. Hij was blij dat hij zijn winterjas had aangetrokken.
    ‘Mijn fietsband is alweer lek. Dat is al de derde keer deze maand.’
    De frustratie in Noahs stem ontging Tim niet. ‘Het spijt me, man. Dat wordt lopen.’ Toen Noah niet meteen reageerde, sloeg Tim zijn vriend bemoedigend op zijn schouder.
    ‘Hm. Ik vrees het ook.’

  1. Denk aan de gangbare normen wat betreft (de volgorde van) leestekens.

Waar het nog wel eens misgaat in manuscripten, is de volgorde van aanhalingstekens en komma’s in dialogen. Belangrijk om te onthouden, is dat de komma’s, punten, uitroeptekens en vraagtekens bij fictieboeken en ander literair werk vrijwel altijd binnen de aanhalingstekens vallen.

Dit wordt ook wel de ELDA-regel genoemd: eerst leesteken, dan aanhalingsteken.

Of je na een vraagteken of uitroepteken en het aanhalingsteken ook nog een komma gebruikt, is een persoonlijke keuze. Mocht je de intentie hebben om je boek uit te laten geven bij een traditionele uitgeverij, dan is het verstandig om een aantal van hun recente boeken open te slaan om te zien wat hun conventies zijn.

Beide voorbeelden zijn in principe correct:

Heb je er zin in?’ vroeg Marlijn.
Heb je er zin in?’, vroeg Marlijn.

Hetzelfde geldt voor enkele of dubbele aanhalingstekens. In Nederlandstalige boeken komen enkele aanhalingstekens tegenwoordig meer voor dan dubbele aanhalingstekens, maar dit dubbelchecken in boeken van de uitgever is altijd verstandig.

Een voorbeeld:

Ik heb er zin in,’ zei Jochem.
    ‘Meen je dat echt?’ Marlijn trok haar wenkbrauwen op. Van mij mag deze dag gestolen worden.’
    ‘Het wordt hartstikke gezellig, geloof mij maar.’ Om zijn statement extra kracht bij te zetten, trok Jochem zijn jas alvast aan.

Wat vind jij van dialogen schrijven? En houd jij je altijd aan de regels rondom leestekens of doe je maar wat?

Deel het in de besloten Facebookgroep van BackWords.

Scroll naar boven