Schrijvers A tot Z

Vakjargon voor auteurs

Als je al een tijdje met schrijven bezig bent, vergeet je soms dat niet alle termen uit de schrijfwereld voor zich spreken. Daarom bij deze een schrijvers A tot Z, zodat je straks als een echte pro met vakjargon kunt smijten. 😉

Lees ook:
Plotten van A tot Z  |  Personages van A tot Z

A - Antagonist en protagonist

Deze termen heb ik zelf ongegeneerd gebruikt in o.a. mijn blogreeks over zonden en deugden. In het kort:
  • Protagonist: de hoofdpersoon of hoofdrolspeler om wie het verhaal draait.
  • Antagonist: de tegenstander van de hoofdpersoon, degene die de protagonist dwarsboomt bij het bereiken van haar doel.
De antagonist kan een persoon zijn, maar ook een natuurkracht, de maatschappij of een innerlijk conflict.

B - Blurb versus synopsis

De ‘blurb’ is een ander woord voor flaptekst of omslagtekst. Oftewel: de tekst op de achterkant van een boek waarmee je een potentiële lezer probeert over te halen om jouw boek een kans te geven.
Een goede flaptekst geeft de lezer een eerste indruk over de inhoud van je verhaal zonder te veel te verklappen.

De synopsis is niet bedoeld om de lezer te prikkelen maar om de uitgever voor je te winnen. Een belangrijk verschil met de flaptekst is dat het volledige verhaal uit de doeken wordt gedaan, inclusief ontknoping.

C - Couleur locale

De setting of locatie waar je verhaal plaatsvindt, speelt een belangrijke rol bij het weergeven van de sfeer van je verhaal. Vindt een dialoog tussen de held en de slechterik bijvoorbeeld plaats op een drukke luchthaven of juist in een verlaten loods?
Beschrijvingen van de omgeving waarin je personages ronddartelen noemen we de ‘couleur locale’. Sommige schrijvers vinden het heerlijk om tot in detail te vertellen hoe zo’n omgeving eruitziet, anderen laten de lezer liever zelf fantaseren over de details.

D - Dialogen en interpunctie

Dialogen zijn de gesprekken tussen je personages. Vroeger werden in boeken vaak dubbele aanhalingstekens gebruikt om deze weer te geven, tegenwoordig zijn enkele aanhalingstekens gangbaar.
Alleen hoe geef je dialogen eigenlijk weer? Interpunctie is het gebruik van leestekens in een tekst. Voor dialogen geldt het volgende:
  • Punten, komma’s, vraagtekens en uitroeptekens staan binnen de aanhalingstekens.
  • De dialoogmarkering ‘zei/vroeg/riep zij’ begint met een kleine letter.
  • Wanneer van spreker wordt gewisseld, komt de uitspraak van die spreker op een nieuwe regel.
  • Na de wisseling van spreker volgt een inspringing.
Bijvoorbeeld:

De hoofdpersoon stak haar hoofd om de hoek van de deur. ‘Wat ben je aan het schrijven?’
     ‘Ik?’ vroeg de schrijver. ‘Ik werk aan een boek over jou.’
     ‘Over mij? Dat is apart.’
     De schrijver krabde achter haar oor. Zo had ze het nog niet bekeken. Ze voelde hoe haar wangen een kleurtje kregen. ‘Als jij het zegt.’
     ‘Zo interessant is mijn leven niet, hoor,’ antwoordde de hoofdpersoon. ‘Ik denk dat je beter nog even verder kunt zoeken.’

E - Emoties versus gevoelens

Emoties worden ontlokt aan je personages door een situatie die hen overkomt. Je hoofdpersoon betrapt bijvoorbeeld haar vriend met een ander en wordt boos. Toch heeft ze tegenstrijdige gevoelens, want stiekem houdt ze nog wel van hem.
Emoties zijn vaak spontaner en heftiger dan gevoelens. Denk aan verdriet, jaloezie, woede en angst. Gevoelens zitten meestal dieper en ze zijn niet altijd te verklaren. De intuïtie van je hoofdpersoon zegt haar dat ze haar buurman kan vertrouwen of ze wordt verliefd op iemand die haar eigenlijk helemaal niet zo netjes behandelt.

F - Foreshadowing en subtekst

Als schrijver kan ik er echt van genieten om gedurende mijn verhaal alvast wat subtiele hints te droppen over hoe een plot zich zal ontwikkelen. Dit wordt ook wel foreshadowing genoemd.
Foreshadowing is een mooie manier om verwachtingen te scheppen bij de lezer en spanning op te bouwen.
Je kunt deze aanwijzingen eigenlijk overal in verwerken. Een dialoog, een voorwerp dat je terloops noemt, een locatie die later belangrijk blijkt te zijn. Zelfs een hoofdstuktitel kan een manier zijn om te hinten naar wat er komen gaat.
Wanneer je zo’n hint verwerkt in een dialoog, kun je ervoor kiezen gebruik te maken van subtekst. Dit betekent dat je een personage niet letterlijk laat uitspreken wat hij/zij bedoelt, je wekt slechts de suggestie. Bijvoorbeeld door middel van dubbelzinnigheid.

G - Grote verlangen

Ook personages moeten een reden hebben om ’s morgens uit bed te komen. Ze hebben een wens of een doel waarnaar ze streven. Oké, misschien staan ze alleen op omdat de wekker hen vertelt dat ze naar hun werk of studie moeten.

Toch zullen ze ergens over dromen. Ze hebben een groot verlangen. Wat zouden jouw personages het liefste willen? Welke motieven drijven hen? Wat begeren ze zo heftig dat ze bereid zijn om de strijd aan te gaan met mensen die hen dwarsbomen?

H - Hoofdplot, spiegelplot, steunplot en subplot

Hoe leuk zouden de Harry Potter-boeken zijn zonder de perikelen van de Weasleys, Hagrids liefde voor vreemde dieren, Dumbledore’s familiegeschiedenis, of Hermoine’s strijd voor de huiselfen?
Een verhaal dat alleen maar aandacht besteed aan het hoofdplot is waarschijnlijk een beetje saai. Gelukkig kun je jouw belangrijkste verhaallijn versterken door af en toe ook een zijsprongetje te maken:
  • Hoofdplot: de afwikkeling van de hoofdcrisis.
  • Spiegelplot: een positieve dan wel negatieve weerspiegeling van het hoofdplot.
  • Steunplot: een zijstraat, omweg of obstakel binnen het hoofdplot.
  • Subplot: een extra, autonoom plot dat strikt gezien gemist kan worden, maar dat meestal gebruikt wordt om te karakteriseren.

I - Info dump in dialogen

Je hebt informatie die cruciaal is voor jouw verhaal en waarvan je dus wilt dat de lezer hiervan op de hoogte wordt gebracht. Een probleem is wellicht dat je personages allang over deze kennis beschikken.
De verleiding kan in zo’n geval groot zijn om een dialoog te misbruiken voor een ‘info dump’.
In het Engels wordt dit ook wel ‘As you know, Bob’ genoemd: personages bespreken iets dat ze allebei allang weten op een manier waaruit blijkt dat dit duidelijk alleen gedaan wordt voor de lezer in plaats van voor de personages zelf.
Het schrijfadvies is simpel: vermijd dergelijke info dumps in dialogen en ga op zoek naar een alternatieve manier om deze informatie over te brengen aan de lezer. 😉

J - Jan Klaassen-syndroom

Spanning kan op verschillende manieren worden gecreëerd. Een van die spanningstechnieken is het Jan Klaassen-syndroom.

Zoals de kijkertjes van de poppenkast zagen dat de pop Jan Klaassen in gevaar was nog voordat hij dat zelf doorhad, zo beschikt de lezer over meer informatie dan een personage. De centrale vraag is dan ook of dit personage op tijd zal ontdekken welk gevaar er op de loer ligt.

K - Kill your darlings

Soms houden wij schrijvers iets te veel van woorden. We maken prachtige ellenlange zinnen, we weiden bladzijden lang uit over de levensgeschiedenis van onze personages en we geven de lezer bijna een schriftelijk college over alle onderwerpen waar we research naar gedaan hebben.
In zo’n geval zal je redacteur je waarschijnlijk aanraden ‘to kill your darlings’. Hoe schitterend je je eigen zinnen ook vindt, soms moeten ze gewoon geschrapt worden om je verhaal beter te maken.
Bovendien hoef je een lezer meestal minder voor te kauwen dan je wellicht denkt. Laat hen af en toe zelf de conclusies trekken.

L - Leapfrogging combineren met een cliffhanger

Stel je voor dat je hoofdpersoon aan het eind van een hoofdstuk een klap op zijn hoofd krijgt (of iets minder gewelddadig: belangrijke informatie ontvangt), dan kun je de scène daar eindigen met een cliffhanger.
Je bouwt dan spanning op door de lezer nog even in het ongewisse te laten over de afloop. Daarmee probeer je hem of haar over te halen om door te blijven lezen, om tóch nog aan dat volgende hoofdstuk te beginnen.
Wanneer je in je verhaal gebruikmaakt van meerdere perspectieven kun je dit voordeel inzetten om die opgebouwde spanning te verlengen. Je kunt namelijk aan ‘leapfrogging’ doen: na de cliffhanger aan het eind van het ene hoofdstuk wissel je in het volgende hoofdstuk van perspectief.
Idealiter is het personage van dat tweede perspectief natuurlijk niet aanwezig bij de cliffhanger-situatie, zodat de lezer een volledig hoofdstuk moet wachten op de verlossing.
Je weeft als het ware verschillende verhaallijnen door elkaar heen en laat pas wanneer je daar zin in hebt aan de lezer weten hoe dit alles samenkomt.

M - Mary Sue

Een Mary Sue is een personage dat te perfect is. Het kan zowel een man als een vrouw zijn. Waar het om gaat, is dat hij/zij geloofwaardigheid verliest doordat hij/zij simpelweg te slim, te aardig, te heroïsch of te kundig is.
Een Mary Sue heeft geen zwaktes. Alles in het leven zit hem/haar mee. Vaak is hij/zij beter in dingen dan mogelijk zou moeten zijn als je kijkt naar zijn/haar levenservaring.
Val niet in deze valkuil. Zorg dat jouw personages gebreken hebben en tegenslagen te verwerken krijgen. Zo voorkom je dat je verhaal saai of ongeloofwaardig wordt omdat alles je personages voor de wind gaat.

N - Nachtkaarseinde

Misschien heb je ergens gelezen dat uitgever Y wil dat je manuscript maximaal een X-aantal woorden heeft. Daar zit je helaas al aan, dus raffel je het einde maar een beetje af. Hup, klaar, ontknoping gefixt.
Wanneer een boek plotseling ophoudt, noem je dat een nachtkaarseinde. Het laat de lezer achter met het gevoel dat er iets mist. Alsof de laatste paar pagina’s uit het boek zijn gescheurd.
Voorkom een dergelijke teleurstelling, zorg dat je slotakkoord op het juiste moment in je verhaal plaatsvindt én dat het de ruimte krijgt die het verdient.

O - Ontknoping / climax

De ontknoping wordt ook wel de climax genoemd. Het is emotioneel en dramatisch gezien het krachtigste moment van het verhaal, het hoogtepunt.
Dit is waar je al die tijd naartoe hebt gewerkt. Denk dus goed na hoe je het geheel gaat afronden, het liefst al vóór je aan het middenstuk begint.
Zorg ervoor dat tijdens de ontknoping het initiële conflict wordt opgelost, beslis of jouw hoofdpersoon wel of niet krijgt wat hij/zij het liefst wil en vergeet niet om alle losse eindjes aan elkaar te knopen.

P - Plotter / architect versus pantser / tuinier

Ben jij iemand die haar verhaallijnen van tevoren helemaal uitwerkt, zodat je verhaal en personages geen geheimen meer voor je hebben, of ga je gewoon schrijven en zie je wel waar het schip strandt?
Iets er tussenin kan natuurlijk ook:
  • Plotter / architect: iemand die haar boek al helemaal heeft uitgedacht voordat zij begint met schrijven. Oftewel: de schrijver die, zoals een architect, haar hele ‘huis’ tot in de puntjes uitwerkt voordat ze begint.

  • Pantser / tuinier: iemand die vliegt zonder vluchtplan en dus gewoon gaat zitten om te beginnen met schrijven. Oftewel: een schrijver die, zoals een tuinier, een zaadje plant en kijkt hoe het verhaal zich ontwikkelt.

  • Plantser: iemand die de hoofdlijnen van haar boek op papier zet, met een basis roadmap en wat bullet points waar ze naartoe wil, maar die niet van tevoren alles tot in detail uitwerkt.

Q - Qualifiers

Ik ben zeer benieuwd of jij je tamelijk bewust bent hoe vaak je bijzonder inhoudsloze woorden gebruikt. Vaagmakers en versterkers worden ook wel qualifiers genoemd.
Vermijd dergelijke woorden, zoals: zeer, erg, bijzonder, een beetje, tamelijk.

R - Red herring / rode haring

Soms wil je je lezers op het verkeerde been zetten. Het zou immers niet leuk zijn als ze al vanaf pagina 1 door zouden hebben hoe je boek gaat eindigen.
Een red herring of rode haring is dan ook een techniek die je kunt inzetten om je lezers op een dwaalspoor te zetten. Je werpt een rookgordijn op om de daadwerkelijke dader nog even geheim te houden, bijvoorbeeld door gebruik te maken van valse aanwijzingen.

S - Show, don’t tell / vertonen versus vertellen

Misschien wel de bekendste schrijverswijsheid: show, don’t tell, oftewel vertonen in plaats van vertellen. Maar wat houdt het eigenlijk in?
  • Vertellen: aan de lezer duidelijk maken wat er gebeurt door te beschrijven, samen te vatten en uiteen te zetten. Bijvoorbeeld: de zon was heet.

  • Vertonen: aan de lezer laten zien wat er gebeurt en het hem/haar laten ervaren door middel van actie, gedachten, gevoelens en zintuigen. Bijvoorbeeld: de zweetdruppeltjes liepen langs zijn slapen terwijl hij in het dashboardkastje naar zijn zonnebril zocht.

T - Wet van Tsjechov (Chekhov’s Gun)

De Russische toneelschrijver Anton Chekhov stelde dat elk element in een verhaal van belang moet zijn. Dit betekent dat dingen die in de rest van het verhaal geen rol spelen, de irrelevante elementen, moeten worden verwijderd. Ze leiden de lezer alleen maar af van wat echt belangrijk is.
Dit wordt ook wel de Wet van Tsjechov of Chekhov’s Gun genoemd: ‘Remove everything that has no relevance to the story. If you say in the first chapter that there is a rifle hanging on the wall, in the second or third chapter it absolutely must go off. If it’s not going to be fired, it shouldn’t be hanging there.’

U - Uitroepteken

Sommige mensen zijn heel enthousiast! Ze houden ervan om hun personages dingen te laten uitschreeuwen! Om hun uitspraken extra kracht bij te zetten!

Een advies: wees zeer spaarzaam met het gebruik van uitroeptekens. Zorg dat uit de omliggende zinnen of de dialoog zelf blijkt welke emotie erachter schuilgaat en hoe krachtig een uitspraak is. Dan hoef je niet bang te zijn dat je lezers niet begrijpen dat een personage boos of juist blij is.

V - Vertelperspectief / POV

Wordt jouw verhaal verteld vanuit het ik-perspectief, heb je een alwetende verteller of ga je toch het liefst voor het hij-/zij-perspectief? Het vertelperspectief wordt in het Engels ook wel de POV of ‘point of view’ genoemd.
Denk goed na wie je jouw verhaal laat vertellen, want elk perspectief heeft zo zijn eigen voor- en nadelen. Probeer ook eens een scène te herschrijven vanuit een ander gezichtspunt. Welk effect heeft dit?

W - W.I.P.

De term WIP heb je wellicht op sociale media al langs zien komen. Het staat voor ‘work in progress’, oftewel het verhaal waaraan je op dit moment aan het schrijven bent. Het is nog onvoltooid en nog niet herschreven, in tegenstelling tot een manuscript of een verhaal dat al helemaal klaar is.

Z - Zintuigassociatie

Hoe maak je een verhaal levendiger en beeldender? Een van de manieren is door zintuigassociatie in te zetten. Je geeft weer wat je personages zien, voelen, ruiken, horen en proeven, zodat de lezer zich nog beter kan inleven.

Mis je nog schrijftermen? Deel het in de besloten Facebookgroep van BackWords.

Scroll naar boven