Schrijvers A tot Z
Vakjargon voor auteurs
Als je al een tijdje met schrijven bezig bent, vergeet je soms dat niet alle termen uit de schrijfwereld voor zich spreken. Daarom bij deze een schrijvers A tot Z, zodat je straks als een echte pro met vakjargon kunt smijten. 😉
Lees ook:
Plotten van A tot Z | Personages van A tot Z
Spring snel naar:
A – Antagonist en protagonist
B – Blurb versus synopsis
C – Couleur locale
D – Dialogen en interpunctie
E – Emoties versus gevoelens
F – Foreshadowing en subtekst
G – Grote verlangen
H – Hoofdplot, spiegelplot, steunplot en subplot
I – Info dump in dialogen
J – Jan Klaassen-syndroom
K – Kill your darlings
L – Leapfrogging combineren met een cliffhanger
M – Mary Sue
N – Nachtkaarseinde
O – Ontknoping
P – Plotter / architect versus pantser / tuinier
Q – Qualifiers
R – Red herring / rode haring
S – Show, don’t tell / vertonen versus vertellen
T – Wet van Tsjechov / Chekhov’s Gun
U – Uitroepteken
V – Vertelperspectief / POV
W – W.I.P.
Z – Zintuigassociatie
A - Antagonist en protagonist
- Protagonist: de hoofdpersoon of hoofdrolspeler om wie het verhaal draait.
- Antagonist: de tegenstander van de hoofdpersoon, degene die de protagonist dwarsboomt bij het bereiken van haar doel.
B - Blurb versus synopsis
De synopsis is niet bedoeld om de lezer te prikkelen maar om de uitgever voor je te winnen. Een belangrijk verschil met de flaptekst is dat het volledige verhaal uit de doeken wordt gedaan, inclusief ontknoping.
C - Couleur locale
Lees ook: Stoeien met settings
D - Dialogen en interpunctie
- Punten, komma’s, vraagtekens en uitroeptekens staan binnen de aanhalingstekens.
- De dialoogmarkering ‘zei/vroeg/riep zij’ begint met een kleine letter.
- Wanneer van spreker wordt gewisseld, komt de uitspraak van die spreker op een nieuwe regel.
- Na de wisseling van spreker volgt een inspringing.
De hoofdpersoon stak haar hoofd om de hoek van de deur. ‘Wat ben je aan het schrijven?’
‘Ik?’ vroeg de schrijver. ‘Ik werk aan een boek over jou.’
‘Over mij? Dat is apart.’
De schrijver krabde achter haar oor. Zo had ze het nog niet bekeken. Ze voelde hoe haar wangen een kleurtje kregen. ‘Als jij het zegt.’
‘Zo interessant is mijn leven niet, hoor,’ antwoordde de hoofdpersoon. ‘Ik denk dat je beter nog even verder kunt zoeken.’
E - Emoties versus gevoelens
Lees ook: 4 tips voor het beschrijven van emoties
F - Foreshadowing en subtekst
G - Grote verlangen
Toch zullen ze ergens over dromen. Ze hebben een groot verlangen. Wat zouden jouw personages het liefste willen? Welke motieven drijven hen? Wat begeren ze zo heftig dat ze bereid zijn om de strijd aan te gaan met mensen die hen dwarsbomen?
H - Hoofdplot, spiegelplot, steunplot en subplot
- Hoofdplot: de afwikkeling van de hoofdcrisis.
- Spiegelplot: een positieve dan wel negatieve weerspiegeling van het hoofdplot.
- Steunplot: een zijstraat, omweg of obstakel binnen het hoofdplot.
- Subplot: een extra, autonoom plot dat strikt gezien gemist kan worden, maar dat meestal gebruikt wordt om te karakteriseren.
I - Info dump in dialogen
J - Jan Klaassen-syndroom
Zoals de kijkertjes van de poppenkast zagen dat de pop Jan Klaassen in gevaar was nog voordat hij dat zelf doorhad, zo beschikt de lezer over meer informatie dan een personage. De centrale vraag is dan ook of dit personage op tijd zal ontdekken welk gevaar er op de loer ligt.
K - Kill your darlings
L - Leapfrogging combineren met een cliffhanger
M - Mary Sue
Lees ook de 14-delige blogreeks: Hoe heilig is jouw hoofdpersoon? / Hoe akelig is jouw antagonist?
N - Nachtkaarseinde
Lees ook: 6 typen einden voor je verhaal
O - Ontknoping / climax
Lees ook: 6 typen einden voor je verhaal
P - Plotter / architect versus pantser / tuinier
- Plotter / architect: iemand die haar boek al helemaal heeft uitgedacht voordat zij begint met schrijven. Oftewel: de schrijver die, zoals een architect, haar hele ‘huis’ tot in de puntjes uitwerkt voordat ze begint.
- Pantser / tuinier: iemand die vliegt zonder vluchtplan en dus gewoon gaat zitten om te beginnen met schrijven. Oftewel: een schrijver die, zoals een tuinier, een zaadje plant en kijkt hoe het verhaal zich ontwikkelt.
- Plantser: iemand die de hoofdlijnen van haar boek op papier zet, met een basis roadmap en wat bullet points waar ze naartoe wil, maar die niet van tevoren alles tot in detail uitwerkt.
Lees ook: To plot or not to plot
Q - Qualifiers
R - Red herring / rode haring
S - Show, don’t tell / vertonen versus vertellen
- Vertellen: aan de lezer duidelijk maken wat er gebeurt door te beschrijven, samen te vatten en uiteen te zetten. Bijvoorbeeld: de zon was heet.
- Vertonen: aan de lezer laten zien wat er gebeurt en het hem/haar laten ervaren door middel van actie, gedachten, gevoelens en zintuigen. Bijvoorbeeld: de zweetdruppeltjes liepen langs zijn slapen terwijl hij in het dashboardkastje naar zijn zonnebril zocht.
T - Wet van Tsjechov (Chekhov’s Gun)
U - Uitroepteken
Een advies: wees zeer spaarzaam met het gebruik van uitroeptekens. Zorg dat uit de omliggende zinnen of de dialoog zelf blijkt welke emotie erachter schuilgaat en hoe krachtig een uitspraak is. Dan hoef je niet bang te zijn dat je lezers niet begrijpen dat een personage boos of juist blij is.
V - Vertelperspectief / POV
Lees ook: Door wiens ogen volgen we jouw verhaal?
W - W.I.P.
De term WIP heb je wellicht op sociale media al langs zien komen. Het staat voor ‘work in progress’, oftewel het verhaal waaraan je op dit moment aan het schrijven bent. Het is nog onvoltooid en nog niet herschreven, in tegenstelling tot een manuscript of een verhaal dat al helemaal klaar is.
Z - Zintuigassociatie
Mis je nog schrijftermen? Deel het in de besloten Facebookgroep van BackWords.